Biotoets basis voor geïntegreerde aanpak Fusarium
- 31 januari 2023
De problemen in de Nederlandse uienteelt zijn groot. De schimmel kan zich jaar op jaar snel vermeerderen. Het beheersen van de bodemschimmel vereist vooral een geïntegreerde aanpak. Welke mogelijkheden en oplossingen zijn op dit moment zoal voorhanden?
In het onderzoek naar de levenscyclus van de schimmel is onder meer vastgesteld dat kiemende sporen zich rond de wortels bevinden. Deze sporen zorgen uiteindelijk voor verstopping van vaatbundels en belemmeren daarmee de groei. In de buurt van de planten produceert fusarium zogeheten conidiosporen. Deze zorgen gedurende één teeltseizoen voor een fusariumvermeerdering van 5-50 keer. Bij een dergelijke vermeerdering is het de vraag of de ziekte nog beheersbaar is of dat in sommige gevallen beter is een alternatieve teelt te kiezen.
Uit het UIreka-onderzoek met fusarium-isolaten de afgelopen jaren blijkt dat de soort Fusarium oxysporum f.sp. cepae (FOC) het meest virulent is voor uien. Een test op rotte uien in 2020 toonde aan dat 92 procent van de besmettingen door deze soort is veroorzaakt. FOC is via de zogeheten TaqMan-detectie, een kwantitatieve PCR-methode, vast te stellen in plantmateriaal en in grondmonsters. De fusariumwerkgroep van UIreka heeft hiermee een biotoets ontwikkeld waarmee fusarium al in een vroeg stadium kan worden gedetecteerd en gekwantificeerd. Dit biedt perspectief om fusarium in de toekomst mee te nemen binnen het reguliere grondbemonsteringsonderzoek op bijvoorbeeld aaltjes. Samen met perceelsdata (bouwplan, bodemanalyses, etc) is de fusariumdruk dan beter te voorspellen. Ook is er meer inzicht in welke aanvullende maatregelen eventueel mogelijk zijn. Uit het onderzoek is ook naar voren gekomen dat op fusariumpercelen de sporen behoorlijk gelijkmatig verspreid zijn en dus niet alleen worden gevonden in valplekken. Ook blijken de sporen zich niet alleen in de bovengrond te bevinden, maar kom je ze ook tegen op een diepte van 60-70 cm.
Waardplantonderzoek
In een bakkenproef is onderzocht of er iets te zeggen valt over schadedrempels, welke waardplanten de schimmel vermeerderen of juist onderdrukken en wat eventueel de effecten zijn van bepaalde middelen of behandelingen. Voor wat betreft de schadedrempels is in elk geval aangetoond dat meer sporen in de bodem ook significant meer aantastingen geven in uien. Uit het waardplantonderzoek blijkt dat gewassen als Japanse haver, gewone haver, zomertarwe en Engels raaigras vermeerdering kunnen geven. Ook op aardappelen kan fusarium overleven. Japanse haver is dus weliswaar een prima groenbemester, maar absoluut ongeschikt om voorafgaand aan uien te telen.
Reststromen
Uit ander UIreka-onderzoek (onderzoek naar reststromen) blijkt dat het vergisten van uienafval een risico met zich meebrengt omdat niet alle sporen worden afgedood. Wordt uienafval op een goede manier gecomposteerd (minimaal 2 cycli van 10 dagen), dan is de compost 100% vrij van fusarium en kan dus zonder gevaar worden uitgereden. Ook inundatie waarbij een perceel 4 maanden onder water heeft gestaan is alternatief om van fusarium af te komen; meer dan 99% van de sporen overleven dit niet.
Klik hier voor de volledige powerpointpresentatie.